-
1 forcer
forcer [forsee]1 veel kracht zetten ⇒ forceren, zich hard inspannen♦voorbeelden:forcer sur les rames • uit alle macht roeienne forcez pas sur l'alcool • niet overdrijven met de (sterke) drankII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 geweld uitoefenen op ⇒ met geweld nemen, openbreken2 druk uitoefenen op ⇒ dwingen, noodzaken (tot), verplichten♦voorbeelden:forcer le sens de ses paroles • zijn woorden verdraaienforcer la vérité • de waarheid geweld aandoenforcer la main à qn. • iemand (ergens toe) dwingenforcer le respect • respect afdwingenforcer qn. à, de 〈+ onbepaalde wijs〉 • iemand dwingen te, noodzaken te→ doseforcer la nature • te veel van zichzelf vergenforcer les plantes • planten trekkenv1) forceren3) klemmen4) overtroeven [spel]5) beschadigen6) openbreken7) dwingen, verplichten8) overdrijven -
2 freshen
v. in kracht toenemen; zich verfrissen[ fresjn] 〈 meteorologie〉 -
3 окрепнуть
sterker wуrden, in kracht toenemen -
4 укрепиться
sterker worden, in kracht toenemen, vaste voet krijgen, zich verschansen -
5 укрепляться
sterker worden, in kracht toenemen, vaste voet krijgen, zich verschansen -
6 build
n. vorm, lichaamsbouw--------v. bouwen; opzettenbuild1[ bild] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (lichaams)bouw ⇒ gestalte, vorm♦voorbeelden:————————build21 bouwen2 (in kracht) toenemen ⇒ aanwakkeren, verhevigen, groeien, aanzwellen♦voorbeelden:→ build up build up/, build upon build upon/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op)bouwen ⇒ maken, construeren2 vormen ⇒ ontwikkelen, ontplooien♦voorbeelden:1 build a fire • een vuur maken/stokenbuild a railway • een spoorlijn aanleggenbuild a house (out) of brick • een huis uit baksteen optrekken5 a clause that was not built into my contract • een clausule die niet in mijn contract was opgenomenthis cupboard is built into the wall • deze kast is in de muur ingebouwdbuild on • aanbouwen, bijbouwenthis part was built on in 1982 • dit gedeelte is in 1982 aangebouwdbuild round • inbouwen -
7 stiffen
v. stijven; doen verstijven, stijf maken; moed inspreken; strenger maken (wetten); stijf worden, verstijven[ stifn]3 verstijven ⇒ koeler/stuurser worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
8 strengthen
v. versterken; sterker worden[ streng(k)θən]1 sterk(er) worden ⇒ aansterken, in kracht toenemenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 sterk(er) maken ⇒ versterken, verstevigen -
9 fortifier
fortifier [fortiefjee]1 sterk(er) maken ⇒ harden, (ver)sterken -
10 build up
v. opbouwen {iets nieuws}build up1 aangroeien ⇒ toenemen, zich opstapelen♦voorbeelden:tension was building up to a climax • de situatie was gespannen en het dreigde tot een uitbarsting te komenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 opbouwen ⇒ ontwikkelen, tot bloei brengen3 ophemelen ⇒ loven, prijzen♦voorbeelden:build up a firm from scratch • een bedrijf van de grond af opbouwen -
11 zunehmen
zunehmenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:zunehmender Mond • wassende maandie Tage nehmen zu • de dagen lengender Wind hat an Stärke zugenommen • de wind is in kracht toegenomenII 〈 overgankelijk werkwoord〉
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский